Brandweerkazerne

Brandweer van Renswoude
De brandbestrijding in het verleden. Voordat er gedegen goedwerkende brandspuiten uitgevonden waren, was een grote brand rampzalig voor de mensen in stad of dorp. Tegen een grote brand was weinig tot niets te doen en hele stadswijken en in sommige gevallen hele dorpen branden af. De brandspuiten uit de 17e eeuw hadden geen windketel, dus zij konden geen druk opbouwen met als gevolg dat zij met stoten werkten. Verder hadden zij een vaste straalpijp op de pomp gemonteerd, zodat zij alleen door de ramen en deuren naar binnen konden spuiten. 

Andere blusmiddelen waren brandemmers, brandhaken en brandzeilen. De volle brandemmers werden bij een brand aan een hele rij mensen doorgegeven en de laatste gooide de inhoud op het vuur. Brandhaken werden gebruikt om de muren van een brandende woning om te trekken en om voor de brand uit ook de muren en daken van gebouwen en woningen, die nog niet in brand stonden om te trekken met de bedoeling om de brand zijn voedsel te doen ontnemen. Brandzeilen werden over de daken van belendende percelen getrokken en dan nat gegooid of natgespoten om de vonkenregen tegen te gaan, Het hielp allemaal wel, maar niet afdoende. In 1672 vond de kunstschilder Jan van de Heyden de slangbrandspuit uit, hij kon het water zelf aanzuigen uit een gracht of sloot en hij spoot met een ononderbroken straal water. Deze brandspuit was zeer effectief en werd overal in het land ingevoerd. 

De plichtbrandweer van Renswoude
Renswoude kreeg zijn brandspuit in 1781 van kasteelheer jonker Gerard Taets van Amerongen. Het was een goede keus want honderdvijftig jaar lang zou dit apparaat zijn werk doen. Er waren veel mensen nodig om de spuit urenlang te laten werken. Daarom werden alle mannen tussen 18 en 60 jaar verplicht bij de brandweer ingedeeld. Dat waren 80 tot 100 mensen. De brandspuit stond in principe onder commando van een opperbrandmeester en een 2e brandmeester. 

Het alarm geschiedde ’s nachts door de klepperman of nachtwaker. Zijn eerste taak bij brand was om de slapende bewoners met zijn klepper en het roepen van “brand, brand” wakker te maken. Lukte dat niet dan sloeg hij met zijn wandelstok met een loden knop op de luiken, dan werden de slapers wel wakker. Vervolgens wekte hij de brandmeesters, de koster, de veldwachter en de burgemeester. De koster liet de zware kerkklok luiden.                                    

De vrijwillige brandweer van Renswoude  
Na de brand van de molen op 24 april 1930 bij de firma van Harten aan de Dorpsstraat, werd door de gemeente een tweewielige motorspuit aangeschaft van het Merk Bikkers. De plichtbrandweer werd bedankt en opgedoekt. De gemeente vroeg twaalf mannen, waaronder de twee brandmeesters, om vrijwillig tot de brandweer toe te treden. Dat gebeurde en jarenlang zou de brandweer uit twaalf mensen bestaan. 

De kasteelbrand op 28 november 1985 heeft bij de brandweer en de bewoners van Renswoude wel de meeste indruk gemaakt. Hoe hevig het daarbinnen brandde en hoe angstaanjagend dat was, blijkt uit het volgende. Een brandwacht van Renswoude kreeg opdracht om twee brandwachten van een naburig dorp naar boven te brengen waar de brand woedde. Toen zij bijna boven waren, waarschuwde de Renswoudse brandwacht hen, dat om de hoek van de trap alles in brand stond. Toen zij de hoek omgingen schrokken zij heel erg. De voorste deinsde achteruit, draaide zich om en wilde de trap weer afrennen. De Renswoudenaar kon hem nog net bij zijn kladden grijpen. Hij zei tegen hem: “kom vriend, niet weglopen, je moet spuiten. Toen pakte de brandwacht de straalpijp weer stevig vast, klom met zijn maat weer naar boven, draaide de straalpijp open en begon te spuiten. De Renswoudse brandwacht is nog even bij hen gebleven maar het ging verder heel goed. 

Huidige voertuigen Gemeente Renswoude        

       

Bron: Boekje 75 jaar Vrijwillige Brandweer van Renswoude door J.H. van den Brink